helemaal niet mooi. Moeder en vader glimlachen rustig en plezierig nu ze weer ’s Duits horen praten, al weten ze zelf niet veel te antwoorden. Vader strijkt langs zijn kin en moeder langs haar rok.
Het is jammer dat neef nu weg moet, maar straks komt hij terug, hij blijft hier slapen. Morgen gaat hij vroeg naar de stad en dan zal hij Louis met de auto naar school brengen, als hij tijdig op is.
Louis sprong op van plezier, maar de anderen kijken minder vrolijk, ze zijn nu al jaloers. Maar ’t werk roept.
Opgewonden loopt Louis de weg af, waar hij de wagen heeft zien verdwijnen, hij heeft nog nooit in zo’n ding gezeten en ’t idee van morgen verrukt hem. Hoe zullen de jongens kijken, als hij voor de school uitstapt en Eddy zal beslist ’n ander idee van hem krijgen met zo’n voornamen neef. Van werken kan nu niets komen en hij holt naar den pastoor, al voelt hij wel dat deze niet veel van zulke wereldse zaken begrijpen zal.
De pastoor bevalt hem toch al minder, nadat hij ’s hoofdschuddend gelachen had omdat Louis zijn Zondagse zakdoek uit zijn borstzak liet wapperen zoals hij ’t in de stad bij de jonge heertjes had gezien. Hier in ’t dorp hadden de pummels allemaal gegrinnikt om ’t lefdoekje, maar ’s Zondags na de kerk lieten de meesten ook al hun zakdoeken uit hun borstzak hangen, veel verder dan Louis, wat uiterst potsierlijk aandeed. Maar pastoor had ’t hoofd geschud en gezegd: „Wordt onze Louis ’n fatje?” Waarom niet, liever ’n fatje dan ’n boerenhark, denkt Louis en als hij later rijk is koopt hij vast net zo’n glacéhandschoenen als zijn neef Otto draagt.
Pastoor is veranderd, hij wordt zeer oud. „Zo, komt ge eindelijk nog eens opdagen,” zegt pastoor peinzend, „jaja stil maar, ik weet dat ge veel huiswerk hebt en dat gaat voor, we zullen ’s een flinke wandeling gaan maken.” En door de herfstdag gaan ze beiden, maar pastoor zegt niets van de herfstdraden die nu vroeg geweven zijn en van de vreemde kreten der vogels, want alles is minder vrolijk, er is ook iets veranderd in pastoor. En tegen ’t eind van de woordloze tocht zegt hij: „Ge moet me toch uw cijfers ’s tonen, Louis”.
Dan vertelt Louis nog maar vlug om van het cijferon-derzoek af te komen, van dien wonderbaren neef die geko-
19