hun boerenerf komt, wordt al iets van Gods zegen merkbaar.
Toen Louis amper drie weken oud was, liep de oudste, Marie, al met ’t wicht op de arm. Alle naburen moesten kijken wat ’n schoon jongske dat was en de vrouwen schudden de hoofden en kwamen met hun zwarte handen aan z’n kinnetje en spraken: „Pront e Jesuke.”
En in de jaren die nu volgden, hoorde de jongen zelf hoe de boerinnen hem prezen om zijn lieftalligheid en omdat hij zo op ’t kindeke Jezus geleek. Later toen ze ’t niet meer zeien, bedacht hij, dat Jezus, net als hij, ’n kind was geweest van „heel arme lieden en Hij ’t toch ver had gebracht. Al is zijn zuster Marie erg goed voor hem en geeft ze hem met kermis wel ’s ’n cent, en al is hij de afgod van zijn moeder, hij vindt ’t thuis al heel naar. Zijn blonde broers zijn boerepummels, en het is zelfs niet de moeite hier hun namen te noemen. Hun blauwe ogen kijken half schuw en half met weerzin over den kleinen zwarten knaap heen en als ze niets te doen hebben op Zondag, plagen ze hem, tot moeder haar lieveling bij zich trekt en de kerels voor smeerlappen uitmaakt.
Louis is donkerbruin, heeft ’n zoet en fijn gezicht, maar ’n vreemde mond. Maar ge hadt hem moeten zien bij zijn eerste H. Communie.
’t Is goed spaarzaam te zijn, maar op zo’n dag dient ge te begrijpen wat de godsdienst betekent. Geheel in ’t wit was hij, met schone krullen en alle andere moeders natuurlijk jaloers, vooral vanwege het fraaie witverlakte kerk-■t^boek dat het communicantje van meneer pastoor heeft ontvangen. En van die dag af had pastoor zich in de kop gezet, dat ’t kind voor priester moest leren. Hij zou naar de stad, naar ’t Bisschoppelijk Collegie... Moeder hield even met ademen pp als ze daaraan dacht. Pastoor maakte alles in orde, ook het geld.
We hebben ’n goeden pastoor hier, wellicht ’n weinig te goed. Hij heeft de ziel van ’n kind, maar niet van ’n gewoon kind, maar van ’n schuldeloos kind. Ondanks veel bittere ervaring, gelooft deze eerwaarde grijsaard van nog geen zestig, in ’t goede van den mens, terwijl we toch allen graag zondigen, onzen evennaaste bedriegen, zelfs of juist als ’t zo’n goeie evenmens is gelijk deze Mestroms. Hij vergist zich dus vaak in zijn volk, hij is geen karakterken-ner hoewel hij, ’n zilveren priesterjubileum lang, biecht heeft
12