„Ge zult wel moe zijn,” zegt pastoor terwijl hij de grote sleutel van het tuinpoortje uit zijn zak haalt. Hij streelt Louis over ’t haar, dan gaan ze de koele donkere tuin in, die ook vol bloemen staat. Wat zullen ze deze zomer smullen van al die peren, pruimen. De aardbeien zijn al weer bijna op, ze waren heerlijk, maar pastoor zegt dat de bosbessen, die ze verleden jaar samen plukten, edeler van smaak waren dan ’t rijkste ooft van deze hof en dat is weer zo iets onbegrijpelijks. Maar ondanks alle meningsverschil, dat hij tegenover volwassenen en zeker tegen pastoor natuurlijk verzwijgt, is deze jongen graag hier. ’n Andere wereld is dat, dan waarin hij thuis verkeert en nu vooral, nu hij zijn klompen heeft uitgedaan en op kousevoeten' door de marmeren gang loopt, die vol mooie platen hangt en ze ’t studeervertrek binnen treden, voelt Louis zich zalig. Hier waar ’t koel is en groot, zijn geen hinderlijke vliegen, maar wel veel prachtige heilige beelden. Hij krijgt knapkoek en als hij die op heeft, speelt pastoor voor hem op ’t harmonium en niet alleen kerkliederen zingt hij, maar ook Duitse wijsjes: „Ich wollt’ ein Strauslein binden,” en deze klanken verrukken den kleinen kunstgevoelige, die Louis is.
Voor ’t Franziskanerklooster gebouwd moest worden aan de Maas, kwam ’n karavaan Westfaalse werklieden daartoe hier. Ze woonden in houten barakken. Onder hen bevond zich een metselaar, Ludwig Wolff. Jaren duurde het bouwen en Wolff die zag dat ’t hier ’n goed land was, deed zijn bruid overkomen, huwde haar en kreeg vele kin- , deren, waarvan de oudste Marie en de jongste Ludwig heette, die naar de wijs van dit land Louis werd genoemd. Vader Wolff was in deze streek begonnen te boeren, men had hem indertijd gezegd dat zelfs op de goedkoopste grond de kunstmest wonderen verrichtte, die dwingt de natuur. Echter als je zuinig met de toverstof omgaat, helpt ze niet. Kortom ’t is hun niet voor de wind gegaan, maar aan hun jongsten zoon hopen ze plezier te beleven, beléven ze al plezier. Van den „pruus” willen ze niets meer weten, mettertijd zullen ze zich Hollander laten maken, maar ja, hoe gaat dat, daar moet weer ’n advocaat voor komen en dat kost veel goeie Hollandse guldens. Maar na deze tijden komen weer andere tijden, en ’t gaat al beter. Sinds pastoor zich intensief met Louis bemoeit en daardoor op
11