woord schoon nog al ’s in voorkomt, maar denkt: waren we al maar op de pastorie, daar is altijd wat lekkers te vinden en pastoor is zo gul. Maar geduldig is hij getuige van pastoors vertedering om ’t kleine onkruidweitje. Hier heeft Louis met zijn kleine buurmeisje St. Joris en de) draak gespeeld, zoals ze ’t ’n tijd geleden doqr de grote mensen hebben zien doen. Louis was ridder Joris, en Greetje was de maagd, die hij van de draak moest bevrijden. St. Joris heel kloekmoedig, trad de draak al tege-
moedig____ Maar Greetje, die met haar witte klompjes
tussen de bloemen zat, begon van schrik te huilen, toen Louis al te ijverig met ’n stok naar het denkbeeldig monster sloeg. Er staan margrieten, klaprozen en ’n enkele korenbloem. Die korenbloem heeft ’t gedaan bij meneer pastoor.
„Nou schilderen kunnen,” prevelt hij, „dit mariakleed-blauw en die reine margrieten en dat incarnaat, Maria Moeder Gods, dat dit veldje nou niemand ziet als uw knecht en zijn kleine vriend, dit is de lieflijkste plek van heel uw oud gebied Limburg.”
Hij neemt ’t handje van Louis, kijkt nog ’s over zijn schouder naar het bekoorlijke veldje en ze wandelen naar ’t dorp terug. Louis fleurt er van op en vertelt hoe bang zijn buurmeisje Greetje wel is. Die gelooft dat de draak nog bestaat en in de kelder van ’t gemeentehuis gevangen zit. Ze is altijd bevreesd in ’t donker dat ’t beest zich losgescheurd heeft en opeens van achter ’n boom vandaan haar aan zal vliegen.
„Wie vertelt de kinderen die heidense onzin?” zegt Mestroms hoofdschuddend, „’t Is me d’r een, die juffrouw van de bewaarschool____”
Langs de weg vloeit de kleine heldere Leur en ’t had niet veel gescheeld of naar aanleiding van de snel over ’t vlak krioelende watervlooien had de oude man nog ’t ganse Schrijverke opgezegd. Hier en daar staan vrouwen het lijnwaad in de beek te wassen en pastoor roept hun vriendelijke woorden toe. In ’t Kloosterhof, dat men door de donkere heg kan waarnemen, staan, tussen de koebeesten in het donkere groen, twee nonnen, zwart en toch niet triest; ze lachen en plukken de langstengelige margrieten tussen ’t gras weg. Pastoor salueert, maar ze zien hem niet en dan zijn ze al in de straatjes, waar hun stap dof klinkt.
10