geworden. Hij was een hartstochtelijk polemist en in de Joodse pers zijn reeds lang vóór Hitler tot in 1940 talrijke vlijmscherpe artikelen van hem verschenen, waarin hij de Duitse on-cultuur, de macht van de dommen, de leugen, die door oneindige herhaling tot waarheid meent te worden, bestreed. Met die vlijmscherpe en dikwijls zeer geestige pen ontleedde hij alle phrasen van de Hitleriaanse „idealen”. En toch was deze jonge man zacht en begrijpend; hij hield van allen, die schuchter en hulpbehoevend in het leven stonden, ook vooral van de dieren, die hem bijzonder lief waren. Maar er waren dingen, waarvan hij niets kon en vooral ook niets wilde begrijpen, omdat het alles omver wierp wat voor hem het leven waarde gaf: de vrijheid, die geestelijke onafhankelijkheid, die in Nederland niet door de Staat wordt beknot en die hem in staat stelde zich over zijn vijanden te uiten zoals hij dat nodig vond: met een gloeiende, niets ontziende haat. Zijn felle kritiek was evenwel nooit redeloos; zij had als onwrikbare basis dat éne, alles overheersende principe, dat ginds werd verkracht: de Vrijheid van den Mens en van de Gedachte, de vrijheid, die wij nodig hebben om de waarheid te kunnen dienen.
Deze Vrijheid, die hij zo lief had, heeft hij tot aan de bitterste consequentie gevolgd, want voor hem betekende de zelt-gekozen dood de laatste wils-daad van den vrijen mens.
Al heel jong, op nauwelijks 17-jarige leeftijd, gaf hij een bundeltje gedichten: „Die Rote Nacht” en een kleine roman „Het Zotte Vleesch” uit. Een ander jeugdwerk, het toneelstuk „Gaat U Zitten” werd door Vlaamse Studenten opgevoerd. Dan volgt een boekje over Couperus, van wien hij een grote bewonderaar was en dat hij tezamen met Dr. A. J. de Jong verzorgde. In 1935 verscheen de novellenbundel „Het Vochtige Park” en vlak daarop de roman „Onbewoonbare Wereld”. De wereld was intussen inderdaad min of meer onbewoonbaar geworden, inzonderheid voor Joodse mensen en dit boek, evenals de roman „Sohipbreuk te Luik”, die in 1938 verscheen, torst dan ook de zware druk van het naderende Duitse onheil.
Ook „Met de stroom mee” is een roman, die speelt in de politieke sfeer van de jaren 1930—1939. Louis Wolff is