ze zich allemaal n kruisje, de jongens gingen aan hun werk; moeder en Trui, die ook ontslagen was, begonnen borden te wasschen.
Stom en droevig staarde Geraedts naar 't crucifix. Die hierboven was geen goede katholiek, die had geen kruis hangen boven z’n deur; dat was hem opgevallen toen hij er s geweest was. Dat was hem opgevallen, omdat ze hier toch allemaal in de stad, al gingen ze niet geregeld naar de kerk, toch zoon Jezusbeeld in de kamer hadden hangen. ;t Was misschien n ketter, n geus, misschien was ’t wel n Jood en medelijdend schudde hij ’t hoofd: die had niet de „vrede des harten”; maar hij, Geraedts, had hij die wel? Die gedachte verontrustte hem en hield hem heel den dag bezig.
Peter en Lizzy hadden hun vroolijkheid teruggevonden, d r was nog wat bier van gister over voor bij 't eten en van ’t vet van vleesch van den vorigen dag had Lizzy n beetje saus gemaakt, ja, thuis eten zoo met z’n tweeën, dat was heerlijk.
102
Toen ze gespoeld hadden, ging Lizzy aan ’t raam zitten met n boekje, uit 't Engelsch vertaald en Peter rende de trap af naar René, of die hem niet financieel van dienst kon zijn.
De oude vrouw Evers deed hem zwijgend de deur open. Hij vond René in n tamelijk neerslachtigen toestand, tot z’n verwondering, 't Heele portret had hij uitgekrast, ’t was niet naar z’n zin geweest, en nou zat hij na te denken, te componeeren.
Toen Peter dien morgen weg was gegaan, had de oude Evers met z’n zoon geweldige herrie gemaakt. Daartusschen had de oude vrouw gekrijscht en gedaan. „As ze nog s zoo doen,” zei René apathisch, „dan ben ik hier weg.”
God, god, die lusteloosheid, dacht Peter, nu onmiddellijk weer onplezierig en mismoedig. Als René zoo was, dan werd Peter direct aangegrepen door 't zelfde en allebei zaten ze droevig te kijken.
Nu durfde Peter hem ook niet te vertellen van z’n geldgebrek tegenwoordig. Maar René vertelde van zich zelf: „dr waren drie verfwinkels, waar hij niet langs durfde te gaan, omdat hij er nog zoo geweldig veel schuld had. ’t Was klagelijk, maar René had hoop in