in 't restaurant opgezegd en Lizzy zorgde nu voor alles. Ze ging s avonds naar huis, naar Fien en nu en dan, als Peter weer niets had, bracht ze wat geld mee, n riks of zoo. Peter was dan verschrikt en zei, dat ze dat niet doen moest, potverdomme, maar hij wou haar geen displezier doen en haar misleidend, liet hij haar dan ;n bankje van tien zien, dat hij van René had geleend, om haar te toonen dat er nog geld was. Van studeeren kwam deze dagen niets; als Lizzy ergens mee bezig was, met aardappelen schillen of zooiets, dan bleef hij maar kijken hoe ze dat deed, zoo handig met r aristocratische handen, of ze zongen samen liedjes van de grammofoon of van ’t orgel van Sanders aan den overkant: Gestern nacht, hab ich Marie nach Hause gebracht. Ze waren dan heel vroolijk, al kletterde de hagel tegen de koude ruiten. Lizzy stookte als n hel, dat vond ze fijn. Maar soms waren ze n beetje treurig: geen geld in kas en Peter begon te schrijven: obskure verhaaltjes voor een of ander dagblad, in oppervlakkige journalistenstijl, om toch maar „duimkruid” te kunnen bemachtigen. Zn familie wou hij maar niet schrijven, niet uit trots, maar hij vond ft ellendig haar te moeten inwijden over Lizzy.
100
Op n middag was Peter op eens gaan huilen als n schooljongen, omdat r geen vleesch was. Lizzy had hem getroost als n echt moedertje, morgen zouden ze zeker vleesch hebben.
Peter keek s wat hij nog zoo in zn portemonnaie had. Hij telde de losse centen: drie en veertig, nog zeven cent en hij kon n ons rookvleesch krijgen. Hij zei Lizzy nog even te wachten, dan ging hij vleesch koopen.
Hij ging de trap af en klopte schuchter bij de familie Geraedts.
Hij trad binnen en vond ze allemaal aan tafel. Alleen de oude stond norsch en vierkant bij kacheltje, in n duisteren hoek, waar n glimmend-zwart crucifix hing.
„Geraedts,” vroeg Peter, zich vermannend, „hub gr gen zeve cente veur mich te lene.”
Norsch en ontevreden keek de oude hem aan.
„Truu,” zei hij, tegen 't stille, bleeke meisje, „kiek s in de laaj, of