Peter en René volgden zwijgend den luidmorrenden troep, die de arrestanten begeleidde. Peter was erg angstig om die witte, schreiende meisjes, die daar Sef, 't vechtbeest hadden willen tegen houden, maar hij durfde nou niet naar hen toe te gaan om hun te troosten.
Bij ’t politiebureau hoorden ze de menschen nu gewichtig-fluisterend vertellen, dat de oude Theelen aan zn hoofd gewond was.
Fien kwam, leunend op Lizzy, luid snikkend de deur uit van ’t bureau. Dan kwamen er drie jonge mannen in civiel, dat waren de rechercheurs.
Peter ging naar Lizzy toe, die Fien trachtte te kalmeeren. Lizzy keek hem met angstig-vertrokken gezicht aan, terwijl ’n sleep van menschen, meest uit de Tempeliersbuurt, hun zacht-fluisterend volgden.
Lizzy vertelde van 't gebeurde. Nee, Sef was niet dronken. Om elf uur was ie uit de Beurs gekomen, waar die van Theelen hem stonden op te wachten met n bijl, zei ze romantisch. Hij probeerde ongezien langs hen te sluipen, maar ze zagen hem en hij vluchtte naar Fien. Daar dronk hij nog n borrel, nam n groot stuk hout en rende toen naar buiten, naar die van Theelen. Toen was de politie gekomen.
Bij Fien deden de kleinstads-rechercheurs zoon beetje n huiszoeking en ze zagen, dat ze rapport konden uitbrengen van 't feit, dat perceel zooveel van ’t Begijnhof n verdacht huis was. Hoe en in welk verband de heeren dit opmaakten, bemerkte Peter niet.
Fien stond snikkend tegen den muur, terwijl Lizzy met haar bleeke gezichtje en haar groote, bange oogen nog steeds poogde haar te kalmeeren. De andere meiden zaten vermoeid en alleen bij de kachel. Een slurpte hatelijk langzaam aan n glaasje jenever. Droevig stond Peter in de kroeg te kijken.
Dan zei hij hun rust te nemen na dit alles en hij gaf hun de hand.
Bedroefd ging hij naar buiten. In ’t smalle straatje, waar n