en de petroleumlamp in n hoek gezet. Hij nam haar bont af, haar mantel en haar hoed en ze gingen op den divan zitten bij de kachel.
René had hem s morgens gevraagd, waarover hij zoo praatte, als hij met Lizzy was. Maar hij wist ’t niet, hij sprak weinig met haar, hij was maar bij haar, gelukkig om bij haar te zijn, zn lichaam tegen haar ranke lijf te vleien, de weelce koestering te voelen van haar huid, te kussen haar roode lippen, haar witte tanden, haar blonde haar.
Eenmaal had ze hem gevraagd, wat hij zoo al deed den heelen dag, en hij had uit zn jas n gedicht genomen, zoomaar heel eenvoudig n gedicht dat niet rijmde en dat hij gemaakt had, omdat hij verliefd was. Hij las met zachte, haast klanklooze stem en ze had hem verteederd en dan peinzend aangekeken met haar blauwe oogen van liefde-kind. En ze had hem gevraagd nog een te lezen en nog een en al maar lézen. Hij herkende nu wie ze was met haar bizondere ziel, ze was, zooals hij ze zich gefantaseerd had en weg ging zn gedachte om de menschen te rebelleeren in hun nuchtere fatsoen, om n meisje uit 't volk lief te hebben en haar dan triomfantelijk te trouwen. Want dit kind was niet uit ’t volk, bedacht hij. Waarom sprak hij geen dialekt met haar? En waarom vond ze die rijmlooze verzen zoo mooi? Hij was blij en ontroerd om haar.
s Nachts had hij niet kunnen slapen. Hij zou haar ontwikkelen, zooals dat moest, hij zou haar Fransch leeren en Duitsch en Engelsch; samen zou hij met haar Verlaine, Shakespeare en Heine lezen. Hij ging weg in zn gelukkige droomen, fantaseerde zich met haar in n groot theater, spelend Monna Vanna van Maeterlinck.
Nu was ze bij hem en ze zaten heel dicht bij elkaar. Hij keek opeens naar haar oogen en hij zag dat n gouden glans er over lei. Toen was hij verrukt en zei haar van dien gouden glans over haar blauwe oogen, die hij Dinsdagavond niet had gezien en al de volgende avonden niet. Ze keek heel zalig en streelde zn blonde haren: „Jonge.”