waaronder Sef. Ze gingen bij hem staan en hij vertelde onmiddellijk over z’n ruzie met die van Theelen. Hij verdomde T om nog naar de mijn terug te gaan, waar de ouwe Theelen, tot wiens ploeg hij hoorde, hem T leven zuur maakte. Maar, wacht maar! Hij zou hem! Oppassen moesten ze alle drie, heldhaftigde Sef, de vuisten ballend. Maar daar was Fien bij de vleeschhal en hij streek zn kneveltje op en ging.
Bij de vleeschhal stond n man, n oud-gediende uit den Oost, met n houten been en n heel groote snor. Hij verkocht wonderolie. De menschen gingen de vleeschhal in en uit. Er hing n zoete, onaangename vleeschlucht en er was n daverend gelach en gevloek van de slagers, die tusschen T bloederige vleesch stonden in T halfdonker, met witte, bloedbevlekte jassen en glinsterende messen.
Dr gingen hier trotsche en rijke veekoopers aan en af, met stierennekken en harde schreeuwstemmen. Ook waren er wat burgervrouwtjes, die verlegen informeerden naar den prijs van dit en dat.
De oude vrouw Evers, Renés hospita, was n amouretje begonnen met n oud, klein verschrompeld boertje, die onverstaanbaar en hard sprak als n koe.
„Zeendjer nog good oet! Nog altied vers vleisj,” grappigde hij bulkend, terwijl hij haar met zn oude bevende, vlakke hand nog krachtig op den zwaren rug sloeg, zooals hij dat op de schoften der beesten pleegde te doen.
Vroolijk door die drukke doening, vroolijk door de lachvloeken van de slagers, waren de beide vrienden door de donkere hal geloopen.
Maar toen ze buiten waren en n rochelend handorgeltje melancholiek en langzaam speelde van: „Moeder, ik kan je niet missen,” was in Peter weer de twijfel omtrent Lizzy.
s Avonds echter - T was kil geworden sedert den morgen en Peter had de kleine vulkachel voor den eersten keer aangestoken - toen ze bij hem kwam en zich in zn begeerige armen stortte, was alle twijfel weg. De oude groene gordijnen had hij laten zakken