Dien Dinsdagavond had Peter langer dan n half uur zitten wachten in de lunchroom. Dat wachten enerveerde hem en hij had weg willen gaan. Hoe kon hij toch zoo verwaand zijn te denken, dat dat meisje, dat heelemaal niet verliefd op hem was, dat hem zelfs niet kende, zoomaar op z’n brief zou gehoorzamen, als de eerste de beste slet. En hij was boos op zichzelf, dezen weg te zijn gegaan.
Hij trok wrevelige gezichten, maar in z’n hart was ’t klagelijk besef en de wrok tegen de maatschappij, die hem niet leven liet in Lizzy s omgeving.
Hij had zich juist met bevende, zenuwachtige vingers, n sigaret gerold, toen Lizzy, heel modieus gekleed, binnentrad. Blozend verhief Peter zich en nam haar bont en mantel af om ze op te hangen. Ze hield den grooten, smaakvollen hoed op. Wat was ze keurig gekleed. Peter was er heelemaal van in de war, toen hij haar witte, smalle hand drukte.
„Meneer,” zei ze gedempt, „m’n naam is Lene ... 1c ken u nog niet lang.”
„Peter,” zei hij, „Peter Wiranowitsj,” Hij was zeer verrast haar zoo te zien in ’n dof-grijs en lang costuum, nu ze haar herfstmanteltje en den bont had afgelegd.
Hij ging haar voor, heelemaal achterdoor, waar geen menschen zaten. Onder n grooten palm namen ze plaats, tegenover elkaar, zij op n mollige sofa, hij op 'n stoeltje.
Op 't wit-gelakte tafeltje stond n geel vaasje met twee donkerroode rozen, die zwoel geurden.
„Wat wou u hebben?” vroeg hij, heelemaal vergetend dat ze n Limburgsche was en dialekt sprak.
„n Kop koffie, als u zoo goed wil zijn,” zei ze, behaagziek vleiend met haar mooie stem.
„En wat gebakjes?” vroeg hij.
„En wat gebakjes.” Ze lachte even en liet haar prachtige witte tanden bloot. Hij verwijderde zich erg gecharmeerd door ’t