Behalve de knechten, hadden ze ook n paar kostgangers genomen en zoo was ’t gekomen, dat René, die hier geen familie meer had, daar z’n kamer en atelier had gehuurd, en hij woonde daar heel mooi, vooral in den zomer. Maar telkens en telkens had hij onwillig toch getuige moeten zijn van de heftige twisten van vader en zoon op ’t erf of in de gang. De zoon werkte niet, maakte ’t geld op in de cafés en kwam opnieuw geld vragen en als hij ’t niet van zn vader kreeg, dan kreeg hij ’t toch van z’n moeder, die veel van den Rooie hield, die ’t kind van haar man niet was.
Met aandacht had Peter naar Renés verhaal geluisterd. Die Rooie was n rare kerel. Hij was opgestaan en kwam bij hun aan tafel zitten. De vier mannen hielden juist op met kaarten. Sef had verloren, ongelukkig in ’t spel....
Een der mannen, ’n vijftiger met ’n kalen kop en ’n half weggevreten neus, vertelde n schunnigen mop en hij gebaarde met z’n betatoueerde, blauwe werkhanden. De anderen zaten zich te vergeilen, de vieze pijpen in hun om-de-grap-scheef getrokken monden.
„Leneke!” riep Sef, „bring mich e glèske been’
Lena kwam. Sef keek haar uitdagend lachend aan met z’n blauwen oogen, kneep haar even in den blanken arm. Toen dronk hij ’t glas ineens uit en gaf’t Lena terug, terwijl hij opstond.
Peter en René stonden ook op. Peter lei de twee dubbeltjes in haar hand en z’n vingertoppen beroerden even ’t weeke vleesch van haar handpalm. Wat had Leneke mooie handjes.
Toen verlieten ze ’t cafétje. Peter keek nog even naar Lena, die echter weer weg was in ’t donker. Norsch en stug, stond de Rooie rechtop in ’t vertrek. René had nog ’n onsmakelijke herinnering aan ’t glas bier, dat hij niet had durven uitdrinken, daar aan den rand ’n vieze vetstreep kleefde.
Sef vertelde van z’n schermutseling met de Theelens. Daar had ie eeuwig ruzie mee. Hoe ’t begonnen was wist ie niet, kon hem ook niks verdomme. Laatst had Bèr hem uitgescholden voor hoerejager, Fien was d’r bij geweest, maar hij had ’m getrapt en gedaan, tot hij