verbouwereerd, want hij was ons voor en wij waren van plan hém te pesten. Maar daar hadden wij niet van terug. Daarna ging ie rustig zitten en zei ie: "Ja, ik ben maar vast begonnen, want binnen een paar lessen zeggen jullie toch tegen mij vuile rotjood." Dat hield hem altijd enorm bezig. Maar hij kon al heel gauw die hele klas volkomen meeslepen. Hij was echt een man van veel pathos, maar tegelijkertijd van een grote argeloosheid en eerlijkheid. Hij was een groot bewonderaar ook van Napoleon, daar had ie het ook voortdurend over. Alles wat groots en meeslepend was trok hem bijzonder aan, maartegelijk was ie zo somber als wat'.
Met de vestiging in Amsterdam in 1927 opende zich voor Jacob Hiegentlich een wereld die ruimer was dan het Roermondse milieu waarin hij was opgegroeid.'Met Hiegentlichs vestiging in Amsterdam begon feitelijk de periode van zijn ruime, geestelijke ontplooiing. Literatuur, politiek en de Joodse vraagstukken werden een ware hartstocht voor zijn veelzijdige belangstelling en zij bouwden een rijkgeschakeerd gevoelsleven in hem op', zo schreef Catharina Ypes. Vooral op drie terreinen sloeg Jacob Hiegentlich in Amsterdam zijn vleugels uit: dat van de letterkunde, dat van het zionisme en dat van de liefde.
Uit de brieven aan neef Koen Vos blijkt dat Jacob Hiegentlich zich al in de zomer van 1927, als twintigjarige jongeman, volledig in de literaire wereld had gestort. Hij schreef essays en gedichten die hij naar de redacties van tijdschriften stuurde en hij correspondeerde met schrijvers als Willem Kloos, een van de grootmeesters van de Tachtigers, door Hiegentlich in 1929 in De Nieuwe Gids bij zijn zeventigste verjaardag gehuldigd met een gedicht, en Willem Putman, de romancier en dramaturg, die vanaf 1923 toneelrecensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant was. Wellicht schreef Jacob met laatstgenoemde over het fenomeen proletarisch drama, waaraan hij in het septembernummer van 1927 van het tijdschrift Boeken Kunst onder de titel 'Volksteater'een beschouwing van vier bladzijden wijdde, door hem in een brief aan neef Koen overigens aangekondigd als een 'groot