NU WAS VOORBIJ GEGAAN NACHTS WREEDGEHEIME PRACHT."
Nu was voorbij gegaan nachts wreedgeheime pracht, het valsche lampeschijnsel hield nog alleding, talmend gevangen in de'onzeekre schemering, de jongeman verrees uit zijn doorweende nacht.
En rillend knoopte hij aan duistre zoldering het koord want ongegeven bleef, wat werd verwacht, en wie dit zinloos zijn in trotsche nood veracht, klom op 'n stoel in 't geilvermoeide licht en hing zich zelven in den strop, hij waande reeds te stikken, gefolterd ziel en lijf, dees luttele oogenblikken, toen brak afschuwelijk het brosse koord -Hij valt en op den vloer ontknoopt hij matgestreden den strop, die rood zijn blanken hals heeft ingesneden
en schimpt den wreeden God met vloekend woord. 235