en in de romans Onbewoonoare wereld uit 1937 en Schipbreuk te Luik uit 1938. Zo is er het verhaal van de kleine Siegfried Moser, die van zijn vriendjes te horen kreeg dat het de joden waren die Jezus hadden vermoord.
In de twee genoemde romans zijn door Jacob Hiegentlich een zich verbreidend antisemitisme en gekoketteer met het nationaal-socialisme en fascisme geregistreerd. Er hangt in beide romans een sfeer van dreiging, die al enkele jaren later op dramatische wijze bewaarheid zou worden.
Jacob Hiegentlich heeft zich op een paradoxale wijze tegelijk thuis én ontheemd gevoeld in het roomse Roermond. In de roman Onbewoonbare wereld laat hij de Roermondse fabrikant Israël Moser, hoofd van de joodse gemeente, dagdromen over het zionisme, over een terugkeer naar het beloofde land, naar Palestina. Maar tegelijk bevangt hem een gevoel van berusting in zijn Roermondse thuis. 'Daar stond hij voor de Maas die geelgroen onder de brug voortvloeide en hij sprak opeens hardop: "Ziehier mijn Jordaan"en zich omwendend zag hij hoe de stad haartallooze kerktorens in de maan ophief,
"en dat is mijn Jeruzalem!"... Hij schudde 't hoofd, wat dee je in Jeruzalem, als je hier kon lachen en biljarten in de Zwarte Ruiter en voor de najaarsverkoop moest zorgen?'De kunstenaar Jules Rummers, de beste vriend van Jacob Hiegentlich tijdens zijn Roermondse jeugd, herinnerde zich later hoezeer Jacob eigenlijk ook deel wilde uitmaken van heel het aan rituelen zo rijke roomse leven in Roermond.'Wat Jacob ook aan het hart ging, was dat hij zich buitengesloten voelde van de katholieke rituelen. Hij bekeek samen met mij vol spijt de processie van het Bisschoppelijk College, waar"Mieke"Klinkenbergh Nederlands doceerde. Jacob werd zwaarmoedig als hij de klokken van de kathedraal hoorde luiden'. Wellicht is het die zwaarmoedigheid die Jacob het slotgedicht ingaf van het kleine bundeltje Duitstalige gedichten, Die rote Nacht, dat hij als scholier in eigen beheer en in een kleine oplage liet verschijnen,'Fieber. II' dat als volgt begint: