was sprekend zijn vader geworden. Hij zocht de bevende, slappe mond van z’n moeder, poogde hem te imiteeren, het lukte niet, het was de hatelijk-misprijzende, dunne loodrechte spleetmond van z n vader. Hij draaide zich schielijk om, murmelde wat tegen de vrouw, zou haar morgen komen onderzoeken als ze kalmer was.
Hij was vergenoegd weer buiten te zijn, het was allengs avond geworden. Hij joeg den Inspecteur snel fietsend op de vlucht. Hij naderde het stadspark, waar ondanks de kou zich minnenden bewogen, hij grinnikte als hij ze weer in de minst makkelijke houdingen op de banken zag liggen en was niet vergeten hoe hij en Joske zich op deze houten pijnbanken hadden laten glijden alsof het comfortabele fauteuils waren, hij mijmerde over de liefde en wat men zich daarbij voorstelt.
Was allemaal niks. Weg zijn, dood zijn! Hij vermeide zich in het denkbeeld van zijn begrafenis. Heel de stad er achter aan. Schreiende patiënten, 't was toch zoon goede mensch, zoo braaf en hartelijk voor de mindere man. Eieren, wijn! Eieren, wijn!
En godvruchtig als geen tweede. Al ging hij niet geregeld naar de mis. Drukke praktijk, nietwaar, en zieken bezoeken is Gode welgevallig. De burgemeester spreekt aan graf, nee hij speecht in de stoet achterste voren gaande. En de wethouders en de bevriende vijanden, de doktoren met grafkransen om, klappen in de handjes, blij, blij, blij, geef dat dooie doktertje van dij, dij, dij. Een gaf hem laatst de hand of hij n patiënt was die z'n rekening niet had betaald, honorarium zeien ze tegenwoordig. Maar wie begraven ze nou feitelijk? Vragen: zeg wie begraven jullie eigenlijk: junior of senior. Iemand geeft hem n stomp: Schaam je je niet achter je eigen begrafenis aan te fietsen. Nou maar as de bliksem opzij gaan, jé, wat n volk. Zeg vriend, wie wordt nou eigenlijk begraven, Bartholomeus jr., of sr., ze hebben 't maar de heele tijd over z n godsvrucht. „Maar das één pot nat, een- en ondeelbare eenheid, de vader en de zoon en de zoon en de vader, de vader en de zoon en de zoon en de ...”
„He vriend, stop s effe,” hoorde hij opeens n barsche stem. ’t Was stikdonker in de laan, hij was in gedachten doorgefietst. „En gauw n beetje,” vernam hij weer en verwachtte aanstonds: Je geld of