wordt in het verhaal ingenomen door de dienstmeid Martha, even oud als de zus van de schrijver, met'bleeke haren en groote koloogen, die 's avonds glansden maar des daags als van leisteen waren'. Zij was het, volgens het verhaal, die de jongen in de jaren van de puberteit inwijdde in de'troebele geheimen van het zingenot, op de zolders en in den kelder'. Of dit element in het verhaal nog op werkelijke jeugdherinneringen van Jacob teruggaat, is de vraag. Want het verhaal verwijdert zich steeds verder van de werkelijkheid: van de ik-figuur in 'Vlucht uit de vrouwenwereld'overlijdt de vader voortijdig - 'hij had op de sociëteit 'n beroerte gekregen'-, waardoor de hoofdpersoon gevangen raakt in een vrouwenwereld, waaruit hij pas verlost wordt als hij zelf trouwt. Maar de verlossing geldt dan niet de volgende generatie: de zoon die uit het huwelijk geboren wordt. Want diens moeder overlijdt na een lang verblijf in een sanatorium, en de ik-fïguur realiseert zich dan dat zijn zoon woont'met een vrouw die zijn moeder niet zijn kan'. Opnieuw is de moeder de afwezige. Gaat het te ver te veronderstellen dat moeder Rosalie juist de voortdurend aanwezige was in huize Hiegentlich en dat Jacob haar in het verhaal, ruim tien jaar na haar dood en nu dus echt afwezig, weer als de aanwezige afwezige