heen. Dat enerveerde hem. Hij stond op en betaalde.
„Ce fou d artiste!” siste die met de sigaar.
„Merde!” bromde de andere vermoeid..
Hij zei Annie en René goeiennacht en ging.
s Nachts had hij de ramen open; ’t was heerlijk lenteweer.
Om elf uur s morgens stond hij op, ’t regende. In den spiegel zag hij z’n vermoeid gezicht en hij bedacht ’t leege leven van zoon karnaval en de doffe stemming daarna. Nee, vanavond vertikte hij X vanavond bleef hij werken, niet dat hij in z’n perversiteit nog n amouretje met ’t kleine Truitje begon.
Er ging n man langs met verregende narcissen. Hij kocht voor n kwartje. Tjonge, wat had die karnaval n gat in z’n portemonnaie gemaakt.
152
Den ganschen regenachtigen dag arbeidde hij aan z’n boek. Dat was pleizierig zoo met die geurige, witte bloemen voor zich. Tegen den avond stopte hij zich watjes in de ooren om geen last te hebben van 't lawaai buiten. Hij werkte als n koelie, blij en met n warm hoofd, als hij iets ontroerends schreef,
Plots echter stoof Sef als n hazewind de trap op, draaide hem om op z’n stoel en nam hem onder den arm. Enfin dan maar, maar Peters centen raakten op. Dondert niet, zei Sef, bond hem 't masker voor en zette hem de geruite pet op.
„Vanmorge is de Rooie van Evers vriegesproke. Den avvekaot hed beweze, dat r oet verdediging gesjlage het.”
Nieuws ontroerde hem niet. Toch vond hij 't verkeerd, de kerel had levenslang moeten krijgen .... Of toch niet....
Sef haalde Fien en Peter ging René zoeken. In de Beurs zouen ze elkaar vinden.
Bij Evers was de deur gesloten, daar was René niet.
Hij vond hem voor ’t worsteltheater.
„Aardig kippetje, hè,” zei hij tegen Peter met de schouders naar ’t Jodinnetje wijzend.