III
De bladeren verkleuren enverzwerven, de najaarsstilte heft het bleke hoofd boven een wereld die niet meer gelooft dat zij het heil der stilte kan verwerven.
En mijn gedachten stromen naar u heen : hoe gij gestaan hebt in de najaarsdagen, uw ogen door een killen dood beslagen, in een heelal van louter as en steen.,
Dat dit uw dood niet wezen mocht, dat gij barbaars de eeuwigheid werdt ingedreven, dat men uw trots en onvermurwbaar leven vernietigd heeft in zwarte razernij, dat gij niet zonder tranen mocht verscheiden, verbittert het gedenken aan uw lijden.
29