hoorde tot de minst brutalen, maar meest hardnekkigen, en had zich voorgenomen, net zoolang achter Toos te blijven aanloo-pen, totdat ze met hem of met een ander zou trouwen.
Toosje dacht niet aan trouwen — nog in geen jaren. Zij had een zekere onbedorvenheid, die door de krasse verhalen, welke op het atelier de ronde deden, niet kon worden vertroebeld. Niet dat zij bewust moreele vooroordeelen bezat en zich daarom van de menschelijke laagheden verre hield. Maar zij was er tot nu toe immuun voor geweest, had er nooit over nagedacht, dat wat haar collega’s vertelden, ook wel eens op haar betrekking zou kunnen hebben, al vluchtte zij niet blozend achter haar werk, zooals sommige nog onschuldige kinderen deden, wanneer het gesprek een bedenkelijk onderwerp naderde.
Zij was echter verstandig genoeg om deze zijde van het atelierleven voor haar ouders verborgen te houden, intuïtief begrijpend, dat hun rechtzinnige levensopvatting, daarin geen vermaak zou kunnen
ii