scheppen of er zelfs maar belangstelling voor zou willen koesteren.
Johan Alberts had, als ieder mensch, zijn eigenaardigheden. De zijne bestonden voornamelijk hieruit, dat hij den staat van zijn inkomsten en vermogen angstvallig voor zijn vrouw verborgen hield. Zijn dochter, als onmondige, kwam nog minder voor bespreking van dergelijke zaken in aanmerking. Toosje had zich tot dusver niet al te zeer om financieele aangelegenheden bekommerd. Maar juffrouw Alberts, die door haar winkelpractijk een rappe cijferaarster was geworden, ging wel eens voor zichzelf aan ’t rekenen, wanneer de dag voorbij was. Een enkelen keer, na bijzonder gunstige dagen of weken, liet haar man iets los, maar dit kwam zeer zelden voor. Juffrouw Alberts vroeg haar man nooit iets op dit gebied, ofschoon zij soms brandde van nieuwsgierigheid. Heel intiem waren zij echter nooit geweest. Het vrouwtje vond hiervoor veel compensatie
12