EEN MENS
Een mens, een hoogbenig wezen,
een lichtflits tussen schemerende kimmen.
Er is geen hoorbaarheid om hem, geen handdruk uit de hemelen die hem het hart verwarmen kan.
Hij ijlt alleen op zijn rechtstandigheid door het verlaten windgat van de stilte.
Hij rekt zich en schalmeit, hij bukt en schreit, hij lacht en valt en houdt zijn leven vast tot hij geen armen over heeft, alleen een masker van verbaasde pijn dat langzaam onbeschreven raakt.
76