HERINNERING
Zout bijt in onze ogen.
Op een golf wind
ijlt ons de hemel tegemoet.
Wij blijven stilstaan, onze harten huiveren van spanning.
Wij zijn zo jong, zo oud als het heelal, kinderen en nochtans gegrepen door de tanden van een kracht die de eeuwen verslindt.
Dit schrijf ik vijfendertig jaar nadat mijn jeugd verwaaid is. En uw jeugd, mijn vroege metgezel, verstoof tot as.
Elke herinnering aan zout en wind
mengt zich met bloed, het uwe dat
nimmer tot rust zal komen in mijn stem
en dat mijn schreden zwaar maakt, een vergeefs
nalopen van de blinkende gezichten
waarin gij jaren voor uw ondergang
de dood zijt tegemoet gerend.
58