HET WITTE
Dat witte daar overal om mij heen, verwilderd wit dat in mijn ogen dringt, onduidbaar en onduldbaar; ik alleen tegen die wildernis die mij bespringt.
Mijn voetstap in de dagen zoekt een grond; overal dreiging van verborgen kuilen.
En dan de nacht, de openstaande wond waarboven de sterren onhoorbaar huilen.
Liefsten, warme mensen die nabij mijn leven zijt, ik grijp mij aan u vast zoals gij in het glanzen van uw huid het witte niets trotseert, de zee die wast en zich al dichter aan mijn lippen sluit. Liefsten, blijf om mij heen in dit getij.
57