Wij trekken langs de grenzen van de tijd, biddend en vechtend om een grond die smacht naar ons gebeente. Sterren en waterstromen verhelderen het donker en verlengen de lijnen van ons sterfelijk bestaan.
Achter profetenwoorden die de kim met vuur bewaaieren, rekt zich het visioen der stad waarin de adem van het licht tot stilstand komt.
Hemel en aarde houden borst aan borst elkaar in evenwicht; de vaart der straten wordt opgevangen in een huivering die om de tempelberg de maat der eeuwen gaat.
Ik ben alleen. Mijn leven leunt met open ogen aan het licht.
De klanken van het aanvangswoord ontwaken in mijn mond.
52