GEWOON
Telkens staat het in mij op: een man die uit de avond komt, een moeder die met handgebaren het huis bezielt,
twee kinderen die veel meer weten dan hun verstand verdraagt.
Zij delen het maal, zij delen elkanders leven en drijven dan elk in de wolk van zijn eigen gedachten de grens van hun bewustzijn tegemoet, zo verbijsterend gewoon, zo diep geborgen in het nimmer te omarmen levensgeheel dat ik voortdurend achter hun beeld moet jagen om het nog een oogwenk in het vluchtende verleden te kunnen volgen.
42