RAZZIA
Het was avond geworden. Het licht was in de stenen weggekropen.
De huizen hielden hun ogen naar binnen.
Door de straten sleurde de wind natte flarden lucht. De deuren stonden te klappertanden. Op de hoeken liepen golven duisternis te hoop en rolden heen en weer en sloegen hun koppen op elkaar.
Dan, plotseling, rende een ijzeren wolk dwars door de einder. Remgegil,
Hagelgekletter van laarzen.
Kreten. Belgerinkel. Vuistenvol bonkende wreedheid.
Er kantelden rotsen. Huis na huis
spuwde zijn licht, een bleke ademtocht,
het deurgat uit. Hoofden en schouders krompen
onder de aanwaaiende nacht
waarin een laatste, hemelhoge rots
aanstonds zou omslaan.
24