ONDERHUIDS
Niet vaak meer wordt dat leed in mij geopend. Hun doodzijn zwijgt zich in mij dood, maar altijd bloedt het onderhuids in mij: hoe zij vergeefs geroepen hebben, voor hun eigen stem zijn weggekrompen tot hun lijf wormachtig over de grond gekronkeld heeft.
Hoe hoog, hoe hemelhoog
boven hun stervende wanhoop
zwegen de bomen, de wolken, de sterren.
Zeeën huilden ongenaakbaar
achter hun doodskreet. Geen vinger schoof
hun uitgebluste ogen dicht.
23