MENSEN DIE IK HEB GEKEND
Mensen die ik heb gekend, wonderen tegen mijn ogen.
Ik stond ervoor, ik kon
hun leven niet binnengaan,
alleen maar denken hoe zich daar
die bloei geopend hield
en warmte in mij voelen om de kracht
van hun geschapenheid.
Een koude wind doorsneed hun keel.
Hun huid werd wit, hun oogopslag een uitwaaiende vlam.
Waar zij geweest zijn houdt de tijd eeuwig zijn adem in.
Ik zie het aan, mijn leven tegen het raadsel van hun dood.
Ik sta ervoor, ik dring het nimmer binnen.
22