IK BEN DE ENIGE
Ik ben de enige, een levende martelpaal die kronkelt en krimpt boven de stukgewoelde half dichtgewaaide grond, een bultig lijkenveld vol onverhoorde, veraste kreten.
Een arm ben ik, omhooggestoken in het niet, een noodsein daar waar elke nood tot stervens toe verzadigd werd.
Ik ben een door de leegte overeindgehouden en altijd wankelende tong van vuur, een beefgebaar dat bij zijn eigen armzalig licht te lezen poogt hoe diep de levenden vergaan.
17