DINARD
Dinard lag tegen de vlakte
van het dode seizoen: hotels
met hun armen in de lucht, winkels
vol verkilde snuisterijen waar geen mens
een blik, laat staan een frank voor over had.
De wind wandelde op blote voeten dwars door onze neuzen en jassen en beet soms venijnig in onze broeken, een hongerige hond die een verlaten zee ontsprongen was en nu zijn schamelheid botvieren kwam aan een verlaten aarde.
Achter een ruit met zeezicht streefden wij naar een toeristisch niveau, lieten ogen glijden, namen stukken heelal tot ons en slikten ze weg met schommelende aandacht om dan met stramme benen over de vloer van het dode seizoen terug te schuifelen naar de beschaving die in autovorm midden in de leegte stond.
42