liep en zijn leerkracht ten slotte met een korte, machteloze waarschuwing wegzond.
Nadat Henk de drie trappen naar Martijns kamer had bestegen, ontving de bewoner hem met een lach die tamelijk harmonieerde met de grijnzende clownskoppen die aan zijn muren prijkten, tekeningen van eigen hand.
'Welkom in de moderne samenleving!' zei hij.
Henk keek hem verbijsterd aan. Martijn lichtte zijn woorden toe. Het was vandaag immers Henks laatste werkdag geweest. Welnu, tot de moderne samenleving behoorde men als men werkloos was.
De anderen, een steeds afnemend aantal, hielden zich op ouderwetse wijze in het leven, door het verrichten van arbeid. 'Werken dreigt steeds meer een onzedelijke zaak te worden. Volgens mij heet datgene moreel wat door de meerderheid als zodanig beschouwd wordt. Zodra dus die meerderheid uit werklozen bestaat, is werken onzedelijk.' Het was een typisch voorbeeld van de kromme redeneringen waaraan Martijn zich zo graag overgaf. Henk had er nu geen oren naar. Zedelijk of onzedelijk interesseerde hem minder dan de vraag wie hem te eten zou geven.
Martijn sprong op, haalde zijn hand door zijn naar voren gevallen haren en begon te ijsberen, voor zover de kleine, volle kamer dit toeliet.
'Er is maar één manier om armoede te verdragen,' zei hij. 'Zoveel mogelijk doen of je rijk bent.'
'Hou nou op met je krankzinnige theorieën.'
Martijn bleef vóór hem staan.
'Wat let je mijn theorie in praktijk te brengen? Dan zul je merken dat hij opgaat. Je hebt immers geld?'
'Honderdtien gulden,' zei de werkloze.
'Als we daar nu eens van uitgaan,' stelde Martijn voor. 'Ik zeg 'we', want gedeelde vreugd telt dubbel. Bovendien ben ik op 't ogenblik blut. Je weet dat ik mijn geld halverwege de maand krijg.'
Henk had zich plotseling gewonnen gegeven. Hij wilde uitgaan, het ervan nemen, bij wijze van galgemaal. Huilen kon altijd nog, vanavond wilde hij lachen. Martijn bood hem daartoe de gelegenheid.
In een stille straat klom Martijn in een lantaarnpaal, schroefde de lamp los en stak deze in zijn zak. Een eind ver
9