Door de familiekring had hij zich nog minder beloond gevoeld. Hij had exemplaren van zijn pennevruchten aan zijn ouders en aan zijn getrouwde broer en zuster gestuurd. Allen hadden zich afkeurend over zijn schetsen uitgelaten. De patroon introduceerde hij als een half leeggelopen meelzak met een kopstem, de chef de bureau noemde hij een hoop wind in een mensenhuid, een bejaarde kantoorjuffrouw werd voorgesteld als een de godganse dag over cijfers gebogen kapstok.
Zijn vader, die als adjunct-commies op het dorpspostkantoor werkte, had zich persoonlijk beledigd gevoeld, diep in zijn standseer getroffen. Waardoor muntte zijn zoon uit boven al die mensen die hij zo bespottelijk had gemaakt? 'Nergens door/ antwoordde de zoon, 'en ik vind het plezierig werken op dat kantoor.'
De familie had ten slotte een excuus gevonden in de veronderstelling dat hij een beetje getikt was. Hij had het zelf bijna geloofd toen hij met een karige maand salaris op zak voor de laatste maal het kantoorgebouw verliet. Op een leger van honderdduizend of meer werklozen betekende één nieuwe aanwinst weinig, behalve dan voor de nieuweling in kwestie.
Hij ging naar een wat oudere vriend, die als onderwijzer niet voor ontslag in aanmerking kwam. Om hem dit voorrecht te vergallen, kende de maatschappij hem een uiterst karig traktement toe.
Bij Martijn Heemstra mislukte deze opzet, want die liet zijn leven door niets vergallen en was altijd bezig zotte, lachwekkende situaties te zoeken of te scheppen. Hij gaf zijn leerlingen bijnamen die soms zo weinig vleiend waren dat de ouders in het geweer kwamen. Martijn zette dan zijn innemendste gezicht en gebruikte al zijn vernuft om de bijnaam in een gunstig licht te stellen, ja, tot een eretitel om te smeden. Op deze wijze had hij kans gezien namen als Oliekoek, Varkenssnuit en Ragebol acceptabel te maken en een pinnig juffertje zelfs met het predikaat Gifbeker te bekronen. Met zijn vlotte hand toverde hij op het schoolbord karikaturen van leerlingen, maar ook van collega-onderwijzers. Toen het hoofd hem eens onder handen nam, begon Martijn een zo kronkelige quasi psychologische en filosofische redenering dat de man het gevoel kreeg dat hij in een doolhof vast