derde lag mij niet, zeker niet wanneer die derde Jan Karsen was.
Hij gaf geen blijk van verwondering om de onverwachte uitbreiding van het gezelschap. Hij had een openbare gelegenheid en werd niet geacht zich met zijn bezoekers om andere redenen in te laten dan om hen te bedienen. Jan zat ergens in een hoek te lezen tot ik hem vroeg bij ons te komen zitten. Op zulke verzoeken in te gaan hoorde ook bij zijn beroep. Mijn omgang met dat meisje duurde niet lang. De aantrekkelijkheid van haar dons bleek niet opgewassen tegen haar op mijn zenuwen werkende domheid.
Ik kwam nog een paar maal met haar in het café en noodde telkens de bescheiden Jan Karsen aan onze tafel. Maar het gesprek vlotte niet, onze gebruikelijke vertrouwelijke toon was onmogelijk en een andere toon konden wij niet vinden. Ik kreeg het gevoel dat nu er bijna geen schimmen meer langs de ramen flitsten, wij zelf tot schimmen verdunden. Het haar van mijn gezellin werd een zilveren kap op een levenloos schepsel.
'Geen vrouw,' zei Jan toen ik weer alleen kwam. Hij glimlachte medelijdend.
'Ja, zo iets kan nu eenmaal gebeuren.'
Jan zette een borrel voor mij neer. Ik was die avond laat doordat ik de verhouding net had uitgemaakt. En toch verlangden mijn vingers alweer naar haar dons. Daarom was het goed het glaasje te omklemmen en het met een paar teugen te legen.
Waarover moesten wij het hebben? Bestonden er nog boeken?
Het stelde me gerust dat Jan uit zichzelf weer tegenover me kwam zitten.
'Vrouwen maken alles kapot.' Dat zei hij niet, ik dacht het en ik schreef hem dezelfde gedachte toe, alleen omdat hij zich zo zwaar op zijn stoel liet zakken.
Buiten gierde een felle oostenwind. De grote salamander-kachel snorde luid. Het klonk niet huiselijk, eerder als een venijnig grommen. Ik droeg de pijn om de scheiding in een wereld die zonder alcohol volkomen onbewoonbaar leek. Toen ik zover opgekikkerd was dat ik de wereld weer met een zekere mate van vertrouwen kon bekijken, merkte ik dat Jan in tegenovergestelde richting was geëvolueerd. Op zijn
79