Een tevreden vrijgezel
De zomer duurde dat jaar langer dan met de kalender overeenkwam. Tot een eind in oktober zat ik elke avond op het terras van het half landelijke café Eikengaarde. Ik bleef er tot sluitingstijd plakken, meestal als enige overgebleven bezoeker.
Het verkeer op de grote weg was inmiddels verschrompeld tot een enkele auto, fietser of voetganger, schimmen in het donker dat vervuld was van de geur van vermoeide, bijna levenloze bladeren.
De caféhouder was op die avonden ook kelner. Doordat er geen ander gezelschap was, raakten wij op den duur met elkaar in gesprek.
Hij was wat ouder dan ik, begin dertig, al tamelijk kaal, en met een rond, goedmoedig gezicht. Toen het buiten werkelijk te fris begon te worden, leende hij mij een jas en toen ook dit kledingstuk onvoldoende werd, ging ik binnen zitten. Het holle, uitgewoonde lokaal was op late uren zo doods als een leeg graf. Er hingen wat verkleurde reclameplaten. In het licht van een paar muurlampen vertoonden de houten stoelen en tafels kille glimplekken. 'Het hoeft hier niet beter,' zei Jan Karsen. 'Het is een zomerbedrijf.'
De klok wees twaalf. Hij deed de buitendeur op slot en de lampen op één na uit. Ik trok de geleende jas dichter om mij heen. Karsen droeg een trui die alle kou tegenhield. We dronken koffie, die hij zojuist had gezet.
'Een zomerbedrijf,' zei ik. 'Maar het is bijna winter.'
We zaten in een hoek, vlak bij het buffet. Af en toe schoof er een autolicht langs de ramen.
'Volgende week komt er een kachel,' zei hij. 'Maar het blijft een zaak voor de zomer. Ik houd hem voor mijn eigen plezier open.'
Karsen had driejarige hbs en las boeken van een ander slag dan waarmee horecamensen gewoonlijk hun lege uren vulden.
77