boven het vriespunt kwam. De wondergenezer liet zich echter niet bevriezen.
'We zullen eens kijken/ zei neef Bos, terwijl hij zich naar mijn voeten bukte.
Bij die beweging scheurde met een krakend geluid zijn oude jasje onder de oksel.
Door de pijnlijke spanning waarin ik verkeerde, kon er van lachen geen sprake zijn, alleen van schrik, maar ook van een beetje sympathie, alsof Bos niet de oorzaak van mijn onheil was, maar een medeslachtoffer. Hij en de andere volwassenen negeerden het gekraak en de duidelijk zichtbare scheur. Het kostte mij moeite mijn rechtervoet stil te houden toen hij de zwachtels loswikkelde. Het grijswitte gaas glom hier en daar nog vochtig, de rest vertoonde duidelijk de witte sporen van gips.
Een ogenblik zwegen alle aanwezigen, alsof ze door de aanblik verstomd waren.
Neef Bos liet verbijsterd een vinger over mijn voet glijden. Toen mompelde hij: 'Dat begrijp ik niet.' Hij keek bijna smekend naar zijn voornaamste tegenstander, meneer Zilver. Maar die verklaarde kalm: 'Ik begrijp het heel goed. Haalt u die doos maar eens te voorschijn.'
Met moeizaam beheerste gebaren opende de wonderdoener zijn citybag, nam de doos eruit en opende die. De inhoud vertoonde dezelfde verschijnselen als het smeersel op mijn voet.
'Ik moet me vergist hebben,' mompelde mijn medeslachtoffer.
'Dat is mogelijk. In ieder geval moet het spul van die voet af,' zei meneer Zilver genadeloos.
Die middag had ik zweetdruppels van inspanning op de schedel van mijn genezer gezien. Maar de druppels die er nu op glinsterden, kwamen uit een andere bron: ontsteltenis, verbijstering, verslagenheid. Daaraan dacht ik echter niet meer toen het lospellen begon.
Ik had in de afgelopen dagen het een en ander geleden, nu bereikte mijn lijden een nieuwe top. Mijn moeder vroeg of de gipskorsten niet in warm water konden weken, maar meneer Zilver raadde dit af.
Hoe behoedzaam de aanbaksels ook van mijn gewonde huid werden getrokken, iedere beweging bezorgde mij nieuwe
75