winkel kwam, omdat het vroor dat het kraakte. En daarom had hij wat eerder dan anders gesloten.
Ik luisterde weer naar het gejoel op de gracht. Het begon af te nemen. Aan de voordeur klonk gestommel. Mijn zusje, mijn broertje, misschien al mijn vader. Meneer Zilver schoof de lok van zijn voorhoofd en verschool zich weer achter zijn krant.
Later, aan tafel, keek ik een beetje ongerust naar meneer Zilvers grauwe gezicht. Een van zijn opmerkingen begon nu pas goed tot mij door te dringen. Hij had de lucht van de zalf herkend. Maar wat had hij herkend?
Ik zou het hem graag hebben gevraagd, maar mijn moeder deed juist aan mijn vader het relaas van de zalving en toonde daarbij geen spoor van wantrouwen. Ze besloot haar verhaal met de woorden: 'Nu maar eens kijken of het spul helpt.' 'Dat spul moet eraf!' zei meneer Zilver kort en krachtig. We keken allen verbaasd op.
'Het is de lucht van hun nieuwe toiletzeep,' zei meneer Zilver. 'Dat is maar een etiket. De rest is vuiligheid.'
Hij had niet heftig gesproken. Dat had hij nog nooit gedaan en hij zou het waarschijnlijk nooit doen. Kalm had hij de vernietigende term uitgestoten.
'U weet dat ik er iets van afweet. Ik heb in de geneesmiddelenhandel gezeten.'
Dat wist ik. Dat iemand van geneesmiddelen op babykleding kon overstappen, leek me vreemd, maar ik had al lang gemerkt dat er veel vreemde dingen in de wereld waren. Op dit ogenblik was het allervreemdste de samenstelling van het middel dat om mijn voeten zat.
'Volgens mij zit er gips doorheen,' verklaarde meneer Zilver.
Hij nam doodrustig een stuk aardappel op zijn vork. Mijn moeder slaakte een kreet en mijn vader vroeg perplex: 'Gips?'
Meneer Zilver antwoordde, iets minder positief: 'Gips of niet, het wordt steenhard.'
Het fluwelen gevoel in en om mijn voeten veranderde op slag in een prikkeling, een jeuk die het mij onmogelijk maakte stil te zitten. Ik schommelde met mijn benen tegen een tafelpoot aan. De doffe klap tegen het hout en het gekreun dat ik niet kon terugdringen, verergerden de paniek.
73