werd het echter steeds drukker, het gekras, gejoel en gejuich waren niet meer van de lucht. Ik sloeg de deken open en verborg mijn hoofd eronder. Zo, in een vage schemer, begon ik in mijn verbeelding weer aan de tocht op klompen naar school, met gemartelde voeten, door bijna verlaten straten, in een snijdende wind. Allerlei dingen waarvan ik me nauwelijks bewust was geweest, kwamen nu levensgroot naar voren: een akelig klepperend verkeersbord bij de ingang van een smal straatje; een heel klein stukje ijs, als een lichtloos, gebarsten oog, dat ik op het plaveisel had waargenomen terwijl ik even tegen een pui geleund stond; het hoofd van een oude vrouw achter een raam, een hoofd zonder lichaam; en voortdurend het geklos van die klompen in de bevroren verlatenheid.
Tegen het eind van de middag bleek ik verhoging te hebben, zoals dat heette, niet genoeg om me nog vóór de maaltijd naar bed te sturen, maar voor mijn moeder wel genoeg om me direct daarna onder de wol te stoppen. Aan tafel vertelden mijn zusje en mijn broertje uitgebreid over hun eerste schaats verrichtingen, terwijl ik zwijgend nu en dan een hapje van mijn bord pikte en mijn warme, kloppende voeten als lood aan mijn benen hingen.
Bovendien vond ik het vreselijk tegenover meneer Zilver. Hij had geld, veel geld, betaald om ons een genoegen te doen en nu moest hij horen dat door een paar stompzinnige wintervoeten zijn geschenk aan mij verspild was.
Meneer Zilver verloor bij deze mededeling zijn onverstoorbaarheid niet en zei slechts: 'Wie niet geboren is, heeft er geen last van.'
Die wijsheid kon mij niet opbeuren. Ik was wel geboren en ik had er bijzonder veel last van. Ongetroost ging ik naar bed, met mijn verhoging die nog iets hoger scheen te worden. Ik kreeg het benauwd in mijn koude kamertje, ik sukkelde op klompen over het ijs in onze gracht, zakte erdoor, schreeuwde en moest met sussende woorden en een paar slokken water tot bedaren worden gebracht.
Diep bedroefd viel ik in slaap, verpletterd door de zekerheid dat mij geen ijsvreugde beschoren zou zijn.
☆