dan mijn verstand en ik had moeite om niet te klappertanden.
Opeens zag ik Boukema met zijn lange maaiende armen een oude automaat beetpakken. De man moest door zijn woede over reuzenkrachten beschikken. Hij sleurde het ding opzij en schoof het voor de ingang van het huis waar hij blijkbaar woonde. Er bleef niet veel meer dan een kier over. Daar wrong hij zich schreeuwend doorheen.
De jongen naast mij rende gillend de Passage in, alsof hij zijn vader in het graf zag verdwijnen.
Terwee keerde zich om, zag mij en liep met vastberaden passen op mij toe. Ik wachtte niet op hem, maar nam de benen.
Buiten adem kwam ik thuis en sloot mij op in de kille serre, waar ik heimelijk tranen vergoot, omdat het boeken-inter-mezzo voorbij en het rijk van zinken emmers en strijkijzers in heel zijn trieste glorie hersteld was.
De kleine Boukema kwam niet meer op school. De familie kon niet tegen het klimaat aan zee, zei men.
63