dween, was er vast nog steeds dat andere in dat portiek waar geen mens ooit een voet zette, waar de regen nauwelijks vat op had.
Ik ging er niet naar kijken. Ik wilde er niets meer mee te maken hebben, net zo min als met Willy Kühling, die ik soms op een afstand zag, tussen andere schoolkinderen of in zijn eentje door de straat rennend. Ik wilde hem niet meer kennen; hij hoorde thuis in een wereld die mij niet aanging. Maar in mijn eigen wereld voelde ik me ook niet meer thuis. Toch wilde ik niet toegeven aan het telkens terugkerende gevoel dat ik een vreemde onder mijn huisgenoten was, doordat ik iets wist dat zij niet wisten. Ik kon het niet precies omschrijven, maar dat maakte het gevoel niet minder reëel. Het naargeestige weer was ook niet bevorderlijk voor mijn innerlijke rust. We werden tussen de beregende ruiten een soort aquariumwezens die, wat versleten woorden wisselend, rondzwommen in een troebele atmosfeer.
Het was niet de eerste keer dat wij zo'n lange regenperiode beleefden. Deze was echter anders dan vroegere, beklemmender, alsof er nooit een eind aan zou komen.
In huis gebeurde niets, er verscheen geen mens uit de buitenwereld. Dat was niet ongewoon, want buiten het zomerseizoen leefden wij bijna zo geïsoleerd als overwinteraars aan de pool.
Pas op een vroege zomerdag verschenen er soms een paar afgezanten van de bewoonde wereld, op strandgenoegens beluste familieleden die van ons attenties verwachtten in de vorm van maaltijden en overnachtingen.
Voorlopig onderging ik het leven louter als een voortsukkelen op een overbekende weg en ik sliep 's avonds in met een gevoel van volslagen zinloosheid.
In mijn dromen was het leven anders, schokkend, vol raadselachtige gevaren.
Eén beeld kwam telkens terug. Ik liep door een verlaten straat, langs huizen waarvan de ramen openstonden. Zand dwarrelde om mij heen en stoof door de venstergaten. Af en toe verscheen daar een gezicht dat naar mij keek alsof het iets van mij verwachtte. Ik wilde het iets toeroepen, maar durfde niet. Ik wist trouwens niet wat ik moest zeggen en kreeg het hoe langer hoe benauwder.
De ene keer eindigde de droom ermee dat ik werd tegenge
43