Ik keerde me om, maar het was alsof een hand mij terugduwde, met mijn gezicht naar de tuin en naar de kruiselings gespijkerde latten.
Willy Kühling, dacht ik, en een ogenblik meende ik dat zijn malle kop achter de latten omhoogkwam. Ik trok de gordijnen dicht.
Ze konden allemaal naar de maan lopen met hun kruisen. Ik boog me over mijn boeken, maar van leren kwam niet veel. Vechtend tegen de slaap, hardop lezend om mij wakker te houden, zakte ik weg.
Ik had niet eens meer de kracht om mij behoorlijk uit te kleden.
III
Het regende. Dag aan dag moesten de mensen gebukt lopen om zich te verweren tegen de voortgezwiepte regen.
'Er is iets dat alle dingen van deze aarde te boven gaat,' had ik een keer een van de strandpredikers op zijn plechtige wijze horen zeggen. In zijn fletse ogen kwam toen een glans alsof hij het bovenaardse echt zag.
Dat had mij geïmponeerd, even maar. Ogen waren aards, hoe konden ze dan toch het bovenaardse zien. Dergelijke vragen zijn nooit absurder dan in het hoofd van een kleine jongen, een hoofd bovendien dat hij niet omhoog kan houden of de wereld slaat hem letterlijk in het gezicht.
Maar ook met gebogen hoofd werd ik herinnerd aan het bovenaardse. Ik zag hoe het kruis voor onze huisdeur langzaam vervaagde, ik volgde het als een boeiend proces. Voetstappen en regen deden hun werk, en iedere morgen als ik het huis verliet, keek ik omlaag, benieuwd of ze hun werk al voltooid hadden.
Of het nu aan een bijzondere kwaliteit van Willy's krijt lag of aan iets anders, na weken was er nog steeds zoveel te zien dat een ingewijde een kruis kon herkennen.
De gedachte de laatste sporen zelf uit te wissen, kwam niet bij mij op. Ze moesten zonder mijn toedoen verdwijnen. Als regen en wind het niet klaarspeelden, had dat iets te betekenen. Misschien moest het kruis sterker blijken dan het natuurgeweld. Ik verwierp die redenering als iets onzindelijks, maar ze kwam telkens terug. En zelfs als dit kruis ver
42