De zee raasde weer als vanouds, de stilte van gisteren had plaats gemaakt voor het hardnekkige blazen en bijten van de westenwind. Het gat in de tijd was weer opengevallen.
Na het derde glas was Dorenkamps moreel zover hersteld dat hij mompelde: 'Ja, dicteren, dat zal dan wel moeten. Het kan een fantastisch boek worden.
De duisternis was al ingevallen toen ze opstonden, als goede kameraden. Ze traden de wereld tegemoet, ze daagden haar uit. Ze gingen weer terug, Dorenkamp naar het snaveldier, Henk naar zijn ouders. Over het eervolle werk waaraan hij zich zou zetten, werd die avond bij Henk thuis niet meer gerept. De alcoholadem van hun zoon scheen de schone verwachtingen van de ouders te hebben weggevaagd.
De volgende morgen kocht Henk van zijn rijksdaalder een spoorkaartje naar de stad. Daar aangekomen had hij nog net genoeg over om de tram naar Martijn te nemen. Hij bleef drie dagen bij zijn vriend logeren. Toen had hij er genoeg van en reisde, van geleend geld, naar het dorp terug. Het gat in de tijd zou nog lang openblijven.
25