mensen in het dorp en nu is de winter nog maar nauwelijks voorbij.
Moeder is in de keuken aan het strijken. Ze geeft hem een koekje. Dat krijgen hij en Tine elke middag, als ze uit school zijn gekomen.
„Nu, Jan, heb je je best gedaan?” vraagt moeder.
„Zo goed, dat ik strafwerk heb gekregen!” antwoordt Jan lachend.
„Lach je daarom? Wat heb je uitgevoerd?”
„Ik? Niks! Maar Henk zat af te kijken en nou hebben we allebei honderd regels!”
„Ja, dan moetje maar doen, wat de meester zegt!”
Jan gaat naar de huiskamer. De kachel brandt er. Maar het is zulk zacht weer, dat Jan het er te warm vindt. Daarom gaat hij in de serre zitten, die aan de straatkant ligt. Het is daar ook veel lichter dan in de kamer, want er is aan drie zijden glas en de achterkant staat door openslaande deuren met de kamer in verbinding. In de winter is de serre te koud, om er in te zitten. En op warme zomerdagen schijnt de zon er zo fel op, dat men er des middags evenmin kan vertoeven als in de winter.
Vandaag echter is het er bepaald aangenaam. Jan zet zich aan het tafeltje, dat voor de schuifdeuren staat, die verbinding geven met de straat. Pen en inkt heeft hij meegenomen uit de huiskamer. Zijn boeken en schriften liggen voor hem. Even kijkt hij naar links en naar rechts de straat door. Ze is breed en verlaten. Behalve de spelende kinderen is er nog steeds niemand te zien. Links voor het huis ligt een straatje, waardoor men aan de zeekant komt. De zon moet
8