„Heb je weer eens school moeten blijven?” vraagt zijn moeder.
„Heel even maar, moeder.”
Zijn vader krijgt het pakje in de gaten en informeert wat er in zit. Als antwoord heft Henk beurtelings een voet op en maakt het pakje open. Dan vertelt hij, dat hij is gestruikeld, waarbij het ongeluk is gebeurd.
„Gestruikeld ben je?” vraagt zijn vader. „Zeker bij ’t voetballen, hè?”
Henk knikt van ja. Maar dan gaat hij snel verder. Hij verhaalt van mevrouw Aalders’ vriendelijkheid en dat hij met Jan mag samenwerken.
„Alles goed en. wel,” zegt vader. „Maar in de eerste plaats had ik je verboden, met die schoenen te voetballen en dan weet je heel goed, dat je zonder verlof niets van anderen mag aannemen.”
„Maar mevrouw Aalders was zo aardig, vader, en ik kon toch niet meer voort op die schoenen. ...”
Over dat voetballen, ondanks het verbod, spreekt hij liever niet. Zijn vader schijnt zich er bij neer te leggen. „Denk er om,” zegt hij nog, „als je mevrouw Aalders ziet, moet je haar ook voor ons bedanken. En wee je gebeente, als je met deze mooie schoenen gaat voetballen!”
Henk belooft stellig, aan vader’s wensen te zullen voldoen. Dit voorval is gelukkig alweer voorbij. Vader vertelt even later, dat hij werk heeft voor de hele zomer. Zodat tenslotte alles beter afloopt, dan Henk in ’t begin had kunnen vermoeden.
Voor schooltijd ontmoeten de jongens van de klas elkaar
19