Uit wandelen
De kinderen blijven mij bij.
Zij hadden nog geen grond om te verliezen. Zij leefden nog te dicht bij hun geboorte. Zij konden overal en nergens zijn.
Dikwijls herken ik hun voetafdruk tussen de vogelsporen aan het strand en in de zee hoor ik hen aanlopen, de onverdroten boodschapper der stilte die hun bloed gedronken heeft.
Telkens weer ga ik uit wandelen met de kinderen, sprakeloze zwermen in het verglaasde licht.
40