Spiegelzaal
Steeds minder weten, steeds meer deuren
die op geen kloppen opengaan, rijen gesloten
gezichten. Het waait in de gangen
en wie erdoor moet huivert en vergeet
te kloppen, zoekt alleen nog warmte,
schuift zijn handen onder zijn oksels, heeft niets meer
dan zijn lichaam, het in gedachten
onderweg zijnde, het hunkerende
organisme tussen de stilstaande deuren
die vager worden, hun geslotenheid
prijsgeven en een hemel doen ontstaan
zonder een vraag of smet, een spiegelzaal
waar leegten, met leegten geconfronteerd,
zich voortdurend in zichzelf verliezen.
24