Naderende winter
Naderende winter, onderdrukt geweld in de verlaten bomen, water met een huid van late zon.
Stap voor stap door de dagen omlaag, schuif ik mijzelf voorbij.
Geritsel van papier tegen mijn oren, oude wijsheid die haar breekbaarheid verraadt. Ik ga tot stervens toe levend de avond binnen, de koude vuren tegemoet, de hongersnood van het onmetelijke. Stap voor stap de hemel in, de velden zonder vogel, de atmosfeer die gaandeweg bevriest.
23