dertig jaar m5n zaak. Het verveelt me. De mensen deugen niet. De wereld wordt dagelijks minder bewoonbaar. Begrijp je me?’ Jan had zijn pet afgezet en streek met de hand door zijn haren. Hij had de ogen van zijn vader willen zien, maar de duisternis nam met de minuut toe.
‘Ja, ik begrijp je, vader. Maar ik geloof niet, dat de wereld verandert.5
‘Jawel, het wordt erger, het wordt hoe langer hoe erger!* ‘Het wordt voor jou erger, vader. Je moet dan maar ophouden met werken. En je nergens meer wat van aantrekken.5 Het klonk slap en voos. Hij loog en hij wist het. Wie een halve eeuw onder deze hemel, in deze atmosfeer had geleefd, moest zich alles, alles aantrekken, dagelijks heviger. Zijn beurt zou ook komen.
De oude sloeg met de vuist op het boek.
cAls de mensen deugden, waren ze anders. Prevelen en bidden kunnen ze, maar zodra er iets gedaan moet worden, zijn ze nergens te vinden.5 ‘Wat heb jij dan gedaan, vader?5
‘Ik heb gehaat! Ik heb ze zo grondig gehaat, dat ze al lang kapot moesten zijn, als mijn haat iets waard was geweest. Maar die is ook waardeloos, zoals alles .. .5 Hij sloeg zijn Bijbel open en boog het hoofd tot vlak boven de bladzijden.
‘De wereld kan naar de hel lopen,5 zei hij nog. ‘Naar de hel, naar de hel.. .5
En hij begon met de vinger langs de regels te wijzen.
Ze bleven nog een hele poos tegenover elkaar zitten. De duisternis werd ondoordringbaar. Eindelijk stond Jan op. Zijn vader was krankzinnig, maar het was een gerechtvaardigde krankzinnigheid. Hij nam hem niets kwalijk, hij had hem nooit iets kwalijk genomen.
Toen hij de kamer wilde verlaten, hoorde hij een dun gepiep als van een muis. Hij schrok en deed een stap terug. Maar hij kon niets zien. Het piepen werd sterker, sneller, het ging over in gesnik.
‘Ja, nu is het voorbij,5 dacht de zoon en ging weer zitten. Misschien een kwartier bleef de oude snikken, met hete, korte stoten. De storm schudde aan het huis, aan de wereld. Het gierde en kraakte, het loeide en brandde.
8