haar mantel, voelde zij zich voortgedragen in Gods geweld; hij zag de verre kust tot warme blonde heuvelen uitdijen, zoo stonden enkel Hollands duinenrijen, als sterke mannen, van hun kracht bewust.
En binnenwaarts het land: een groen tapijt, met vonkenschietend zilverdraad doorweven, een wereld, die zoojuist begon te leven, nog blonk de eerste dauw in haar habijt.
Een windvlaag roerde zacht aan struik en gras, zoo innig kan een vrouw haar kind slechts streelen, waarmee zij haar vervuld bestaan gaat deelen, nadat het gansch in haar voldragen was.
En hier en daar een dorp, een donker vlak, klein eiland in de zee der groene landen, dat onder het ontbloeiend zonnebranden nog sliep, alleen de lage toren stak gelijk een kindervinger naar de lucht.
Nog verder weg: de macht van Hollands steden, die lagen uit te rusten in hun breede geweldigheid, er tinkte geen gerucht op uit de zwarte webben van de straten. —
De schipper was met heel het land alleen,
gelijk een fonkelende edelsteen
had God het in zijn dorre hand gelaten.
Hij boog zich dieper neer, de gouden brand der hemelen omwoei hem met haar vlammen.
De zonnestralen stonden gelijk stammen
139