zijn woord: „Terug!” op de verhitte koppen. Zij kunnen nauwelijks de pijn verkroppen, dat hij in hen den hoogen trots van den triomf verstikt. Maar zie, de schuit, die zij bespringen wilden, rijst omhoog gelijk een boom en stort met dof geluid in zee terug. De wijde hemelboog staat stil en eenzaam boven hun gelaten.
De mannen huiveren, nooit was de macht des schippers grooter, in een zwarten nacht van raadselen zijn zij alleengelaten.
„Terug!” Hij wendde het gelaat en zocht de vloot, wier zegepraal hij had bevochten; de zee was leeg tot aan de hemelbochten.
In eenzaamheid hervatte hij zijn tocht.
Het vaderland, eenmaal door hem verzaakt, stiet hem terug, geen rustplaats was beschoren aan wie zich in een duister had verloren, waartoe geen levende ooit was geraakt.
Het scheen, dat er iets knapte in zijn borst, een pijn deed hem de handen samenvouwen, zijn oogen zochten in het hemelblauwe naar Hem, voor Wien hij nooit te buigen dorst en Die nu plotseling had weggebrand de laatste hunkering, die in hem woonde: de liefde tot een mensch, een vaderland.
Hij wilde niets meer, heel zijn armoe toonde
136